aaneenkleven

Conjugations List of Aaneenkleven.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkleef aaneenkleefde aaneenheb aaneengekleefd
jij, je, ukleeft aaneenkleefde aaneenhebt aaneengekleefd
hij, zij, hetkleeft aaneenkleefde aaneenheeft aaneengekleefd
wijkleven aaneenkleefden aaneenhebben aaneengekleefd
julliekleven aaneenkleefden aaneenhebben aaneengekleefd
zij, zekleven aaneenkleefden aaneenhebben aaneengekleefd

Presens
Beta

Example presens sentences for Aaneenkleven with some of the pronouns.

  • Ik kleef aaneen aan de rand van de tafel.
  • Jij kleeft aaneen met de lijmstift.
  • Hij kleeft aaneen met plakband.
  • Wij kleven aaneen om de puzzel compleet te maken.
  • Zij kleven aaneen voor een sterke verbinding.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aaneenkleven with some of the pronouns.

  • Ik kleefde aaneen terwijl ik de foto's in het album plakte.
  • Jij kleefde aaneen met de papiertjes in je schrift.
  • Hij kleefde aaneen tijdens het knutselproject.
  • Wij kleefden aaneen voor een stevige constructie.
  • Zij kleefden aaneen bij het maken van de slinger.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aaneenkleven with some of the pronouns.

  • Ik heb aaneengekleefd toen ik het cadeau inpakte.
  • Jij hebt aaneengekleefd met de posters op de muur.
  • Hij heeft aaneengekleefd tijdens het knutselen.
  • Wij hebben aaneengekleefd om een collage te maken.
  • Zij hebben aaneengekleefd bij het maken van de scrapbook.