aanstrompelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | strompel aan | strompelde aan | ben aangestrompeld |
jij, je, u | strompelt aan | strompelde aan | bent aangestrompeld |
hij, zij, het | strompelt aan | strompelde aan | is aangestrompeld |
wij | strompelen aan | strompelden aan | zijn aangestrompeld |
jullie | strompelen aan | strompelden aan | zijn aangestrompeld |
zij, ze | strompelen aan | strompelden aan | zijn aangestrompeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Aanstrompelen with some of the pronouns.
- Ik strompel aan naar het podium.
- Jij strompelt aan door de gang.
- Hij strompelt aan met zijn gebroken been.
- Wij strompelen aan na een lange wandeling.
- Zij strompelen aan door de modderige grond.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aanstrompelen with some of the pronouns.
- Ik strompelde aan naar het podium.
- Jij strompelde aan door de gang.
- Hij strompelde aan met zijn gebroken been.
- Wij strompelden aan na een lange wandeling.
- Zij strompelden aan door de modderige grond.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aanstrompelen with some of the pronouns.
- Ik ben aanstrompelend naar het podium gekomen.
- Jij bent aanstrompelend door de gang gekomen.
- Hij is aanstrompelend met zijn gebroken been gekomen.
- Wij zijn aanstrompelend na een lange wandeling gekomen.
- Zij zijn aanstrompelend door de modderige grond gekomen.