afhechten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | hecht af | hechtte af | heb afgehecht |
jij, je, u | hecht af | hechtte af | hebt afgehecht |
hij, zij, het | hecht af | hechtte af | heeft afgehecht |
wij | hechten af | hechtten af | hebben afgehecht |
jullie | hechten af | hechtten af | hebben afgehecht |
zij, ze | hechten af | hechtten af | hebben afgehecht |
PresensBeta
Example presens sentences for Afhechten with some of the pronouns.
- Ik hecht de draad af.
- Jij hecht de stof af.
- Hij/zij/het hecht het document af.
- Wij hechten de laatste hand aan het project af.
- Jullie hechten de foto's aan het album af.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afhechten with some of the pronouns.
- Ik hechtte de draad af.
- Jij hechtte de stof af.
- Hij/zij/het hechtte het document af.
- Wij hechtten de laatste hand aan het project af.
- Jullie hechtten de foto's aan het album af.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afhechten with some of the pronouns.
- Ik heb de draad afgehecht.
- Jij hebt de stof afgehecht.
- Hij/zij/het heeft het document afgehecht.
- Wij hebben de laatste hand aan het project afgehecht.
- Jullie hebben de foto's aan het album afgehecht.