afrissen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ris af | riste af | heb afgerist |
jij, je, u | rist af | riste af | hebt afgerist |
hij, zij, het | rist af | riste af | heeft afgerist |
wij | rissen af | risten af | hebben afgerist |
jullie | rissen af | risten af | hebben afgerist |
zij, ze | rissen af | risten af | hebben afgerist |
Presens
Example presens sentences for Afrissen with some of the pronouns.
- Ik fris op
- Jij frist op
- Hij/zij/het frist op
- Wij frissen op
- Jullie frissen op
- Zij frissen op
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Afrissen with some of the pronouns.
- Ik friste op
- Jij friste op
- Hij/zij/het friste op
- Wij fristen op
- Jullie fristen op
- Zij fristen op
Perfectum
Example perfectum sentences for Afrissen with some of the pronouns.
- Ik heb afgefrist
- Jij hebt afgefrist
- Hij/zij/het heeft afgefrist
- Wij hebben afgefrist
- Jullie hebben afgefrist
- Zij hebben afgefrist