afschemeren

Conjugations List of Afschemeren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikschemer afschemerde afheb afgeschemerd
jij, je, uschemert afschemerde afhebt afgeschemerd
hij, zij, hetschemert afschemerde afheeft afgeschemerd
wijschemeren afschemerden afhebben afgeschemerd
jullieschemeren afschemerden afhebben afgeschemerd
zij, zeschemeren afschemerden afhebben afgeschemerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Afschemeren with some of the pronouns.

  • Ik scherm afs.
  • Jij scheert af.
  • Hij/zij/het scheert af.
  • Wij schermen af.
  • Jullie schermen af.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afschemeren with some of the pronouns.

  • Ik schermde af.
  • Jij scheerde af.
  • Hij/zij/het scheerde af.
  • Wij schermden af.
  • Jullie schermden af.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afschemeren with some of the pronouns.

  • Ik heb afgeschermd.
  • Jij hebt afgeschermd.
  • Hij/zij/het heeft afgeschermd.
  • Wij hebben afgeschermd.
  • Jullie hebben afgeschermd.