afschroeien

Conjugations List of Afschroeien.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikschroei afschroeide afheb afgeschroeid
jij, je, uschroeit afschroeide afhebt afgeschroeid
hij, zij, hetschroeit afschroeide afheeft afgeschroeid
wijschroeien afschroeiden afhebben afgeschroeid
jullieschroeien afschroeiden afhebben afgeschroeid
zij, zeschroeien afschroeiden afhebben afgeschroeid

Presens
Beta

Example presens sentences for Afschroeien with some of the pronouns.

  • Ik schroei de brandnetels af in de tuin.
  • Jij schroeit het vlees af op de barbecue.
  • Hij schroeit de randen van het papier af met een aansteker.
  • Wij schroeien de verfresten af van het houten meubelstuk.
  • Zij schroeien de gazonranden af om ze netjes te houden.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afschroeien with some of the pronouns.

  • Vroeger schroeide ik altijd mijn naam in boomschors.
  • Toen ik klein was, schroeide ik per ongeluk mijn vinger tijdens het koken.
  • Hij schroeide regelmatig zijn broeken af aan de hete motor van zijn motorfiets.
  • Wij schroeiden de bladeren af om insecten te bestrijden.
  • Als kind schroeiden zij vaak marshmallows af boven het kampvuur.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afschroeien with some of the pronouns.

  • Ik heb de onkruidplantjes weggeschroeid uit de bloembedden.
  • Jij hebt de kaarsen afgeschroeid zodat ze gelijkmatig branden.
  • Hij heeft de grillplaat afgeschroeid voordat hij het vlees erop legde.
  • Wij hebben de wortelonkruiden afgeschroeid om ze te verwijderen.
  • Zij hebben de randen van de stof afgeschroeid voor een nette afwerking.