afslappen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | slap af | slapte af | ben afgeslapt |
jij, je, u | slapt af | slapte af | bent afgeslapt |
hij, zij, het | slapt af | slapte af | is afgeslapt |
wij | slappen af | slapten af | zijn afgeslapt |
jullie | slappen af | slapten af | zijn afgeslapt |
zij, ze | slappen af | slapten af | zijn afgeslapt |
Presens
Example presens sentences for Afslappen with some of the pronouns.
- Ik slapp af na een lange werkdag.
- Jij slapt af tijdens het weekend.
- Hij/Zij/Het slapt af in de tuin.
- Wij slapen af op het strand.
- Zij slapen af na het sporten.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Afslappen with some of the pronouns.
- Ik sliep af na een lange werkdag.
- Jij sliep af tijdens het weekend.
- Hij/Zij/Het sliep af in de tuin.
- Wij sliepen af op het strand.
- Zij sliepen af na het sporten.
Perfectum
Example perfectum sentences for Afslappen with some of the pronouns.
- Ik ben afgeslapt na een lange werkdag.
- Jij bent afgeslapt tijdens het weekend.
- Hij/Zij/Het is afgeslapt in de tuin.
- Wij zijn afgeslapen op het strand.
- Zij zijn afgeslapen na het sporten.