amputeren

Conjugations List of Amputeren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikamputeeramputeerdeheb geamputeerd
jij, je, uamputeertamputeerdehebt geamputeerd
hij, zij, hetamputeertamputeerdeheeft geamputeerd
wijamputerenamputeerdenhebben geamputeerd
jullieamputerenamputeerdenhebben geamputeerd
zij, zeamputerenamputeerdenhebben geamputeerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Amputeren with some of the pronouns.

  • Ik amputeer een deel van het lichaam.
  • Jij amputeert met precisie.
  • Hij/Zij amputeert regelmatig ledematen.
  • Wij amputeren alleen als het medisch noodzakelijk is.
  • Jullie amputeren met toestemming van de patiënt.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Amputeren with some of the pronouns.

  • Vroeger amputeerde ik vaak ledematen.
  • Toen jij begon te studeren, amputeerde je al patiënten.
  • In die tijd amputeerde hij vele benen.
  • Wij amputeerden gisteren een vinger tijdens de operatie.
  • Als kind amputeerden jullie speelgoedpoppen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Amputeren with some of the pronouns.

  • Ik heb een deel van het lichaam geamputeerd.
  • Jij hebt met succes geamputeerd.
  • Hij/Zij heeft in totaal tien ledematen geamputeerd.
  • Wij hebben de operatie uitgevoerd en het been geamputeerd.
  • Jullie hebben recentelijk een arm geamputeerd.