avonturieren
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | avonturier | avonturierde | heb geavonturierd |
| jij, je, u | avonturiert | avonturierde | hebt geavonturierd |
| hij, zij, het | avonturiert | avonturierde | heeft geavonturierd |
| wij | avonturieren | avonturierden | hebben geavonturierd |
| jullie | avonturieren | avonturierden | hebben geavonturierd |
| zij, ze | avonturieren | avonturierden | hebben geavonturierd |
Presens
Example presens sentences for Avonturieren with some of the pronouns.
- Ik avonturier graag in de natuur.
- Jij avonturieert altijd met veel enthousiasme.
- Hij/zij/het avonturieert regelmatig tijdens vakanties.
- Wij avonturieren samen in onbekende steden.
- Jullie avonturieren vaak in het buitenland.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Avonturieren with some of the pronouns.
- Vroeger avonturierde ik veel in mijn jeugd.
- Toen ik jong was, avonturierde jij altijd met mij mee.
- Hij/zij/het avonturierde graag in Europa tijdens de zomer.
- Wij avonturierden regelmatig samen in de bossen.
- Jullie avonturierden vroeger minder dan nu.
Perfectum
Example perfectum sentences for Avonturieren with some of the pronouns.
- Ik heb geavonturierd op een afgelegen eiland.
- Jij bent al meerdere keren geavonturierd in de bergen.
- Hij/zij/het is recentelijk geavonturierd in de woestijn.
- Wij hebben als groep geavonturierd in de jungle.
- Jullie zijn eerder geavonturierd in dezelfde omgeving.