beboeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | beboer | beboerde | heb beboerd |
jij, je, u | beboert | beboerde | hebt beboerd |
hij, zij, het | beboert | beboerde | heeft beboerd |
wij | beboeren | beboerden | hebben beboerd |
jullie | beboeren | beboerden | hebben beboerd |
zij, ze | beboeren | beboerden | hebben beboerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Beboeren with some of the pronouns.
- Ik beboer het land.
- Jij beboert het land.
- Hij/Zij beboert het land.
- Wij beboeren het land.
- Zij beboeren het land.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Beboeren with some of the pronouns.
- Ik beboerde het land.
- Jij beboerde het land.
- Hij/Zij beboerde het land.
- Wij beboerden het land.
- Zij beboerden het land.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Beboeren with some of the pronouns.
- Ik heb het land beboerd.
- Jij hebt het land beboerd.
- Hij/Zij heeft het land beboerd.
- Wij hebben het land beboerd.
- Zij hebben het land beboerd.