bemannen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | beman | bemande | heb bemand |
jij, je, u | bemant | bemande | hebt bemand |
hij, zij, het | bemant | bemande | heeft bemand |
wij | bemannen | bemanden | hebben bemand |
jullie | bemannen | bemanden | hebben bemand |
zij, ze | bemannen | bemanden | hebben bemand |
PresensBeta
Example presens sentences for Bemannen with some of the pronouns.
- Ik beman het controlecentrum.
- Jij bemandt de receptie gisteren.
- Hij bemant de machinekamer.
- Wij bemannen het schip tijdens de reis.
- Zij bemannen de hulpdiensten in geval van nood.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bemannen with some of the pronouns.
- Ik bemande het controlecentrum toen de alarmbel afging.
- Jij bemande de receptie elke ochtend.
- Hij bemande altijd de machinekamer tijdens zijn dienst.
- Wij bemanden het schip gedurende de hele zomer.
- Zij bemanden de hulpdiensten tijdens de storm.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bemannen with some of the pronouns.
- Ik heb het controlecentrum bemand.
- Jij hebt de receptie vorige week bemand.
- Hij heeft de machinekamer bemand.
- Wij hebben het schip tijdens de reis bemand.
- Zij hebben de hulpdiensten in geval van nood bemand.