bepolderen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bepolder | bepolderde | heb bepolderd |
jij, je, u | bepoldert | bepolderde | hebt bepolderd |
hij, zij, het | bepoldert | bepolderde | heeft bepolderd |
wij | bepolderen | bepolderden | hebben bepolderd |
jullie | bepolderen | bepolderden | hebben bepolderd |
zij, ze | bepolderen | bepolderden | hebben bepolderd |
PresensBeta
Example presens sentences for Bepolderen with some of the pronouns.
- Ik bepolder
- Jij bepoldert
- Hij/Zij/Het bepoldert
- Wij bepolderen
- Jullie bepolderen
- Zij bepolderen
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bepolderen with some of the pronouns.
- Ik bepolderde
- Jij bepolderde
- Hij/Zij/Het bepolderde
- Wij bepolderden
- Jullie bepolderden
- Zij bepolderden
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bepolderen with some of the pronouns.
- Ik heb bepolderd
- Jij hebt bepolderd
- Hij/Zij/Het heeft bepolderd
- Wij hebben bepolderd
- Jullie hebben bepolderd
- Zij hebben bepolderd