bevangen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bevang | beving | heb bevangen |
jij, je, u | bevangt | beving | hebt bevangen |
hij, zij, het | bevangt | beving | heeft bevangen |
wij | bevangen | bevingen | hebben bevangen |
jullie | bevangen | bevingen | hebben bevangen |
zij, ze | bevangen | bevingen | hebben bevangen |
Presens
Example presens sentences for Bevangen with some of the pronouns.
- Ik word bevangen door de schoonheid van de natuur.
- Hij wordt bevangen door een gevoel van angst.
- Zij worden bevangen door een gevoel van geluk.
- We worden bevangen door de hitte van de zomerzon.
- Jullie worden bevangen door de stress van het werk.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Bevangen with some of the pronouns.
- Ik werd bevangen door een gevoel van onzekerheid.
- Hij werd bevangen door twijfel over zijn beslissing.
- Zij werd bevangen door een gevoel van teleurstelling.
- We werden bevangen door een gevoel van euforie.
- Jullie werden bevangen door een gevoel van verbazing.
Perfectum
Example perfectum sentences for Bevangen with some of the pronouns.
- Ik ben bevangen geweest door een intense emotie.
- Hij is bevangen geweest door een plotselinge woede.
- Zij is bevangen geweest door een gevoel van rouw.
- We zijn bevangen geweest door een gevoel van verwondering.
- Jullie zijn bevangen geweest door een gevoel van trots.