binnenbreken
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | breek binnen | brak binnen | heb binnengebroken |
| jij, je, u | breekt binnen | brak binnen | hebt binnengebroken |
| hij, zij, het | breekt binnen | brak binnen | heeft binnengebroken |
| wij | breken binnen | braken binnen | hebben binnengebroken |
| jullie | breken binnen | braken binnen | hebben binnengebroken |
| zij, ze | breken binnen | braken binnen | hebben binnengebroken |
Presens
Example presens sentences for Binnenbreken with some of the pronouns.
- Ik breek binnen in het huis.
- Jij breekt binnen in de kamer.
- Hij/Zij/Het breekt binnen in het gebouw.
- Wij breken binnen in de winkel.
- Jullie breken binnen in de auto.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Binnenbreken with some of the pronouns.
- Ik brak binnen in het huis.
- Jij brak binnen in de kamer.
- Hij/Zij/Het brak binnen in het gebouw.
- Wij braken binnen in de winkel.
- Jullie braken binnen in de auto.
Perfectum
Example perfectum sentences for Binnenbreken with some of the pronouns.
- Ik ben binnengebroken in het huis.
- Jij bent binnengebroken in de kamer.
- Hij/Zij/Het is binnengebroken in het gebouw.
- Wij zijn binnengebroken in de winkel.
- Jullie zijn binnengebroken in de auto.