binnenbrengen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | breng binnen | bracht binnen | heb binnengebracht |
jij, je, u | brengt binnen | bracht binnen | hebt binnengebracht |
hij, zij, het | brengt binnen | bracht binnen | heeft binnengebracht |
wij | brengen binnen | brachten binnen | hebben binnengebracht |
jullie | brengen binnen | brachten binnen | hebben binnengebracht |
zij, ze | brengen binnen | brachten binnen | hebben binnengebracht |
Presens
Example presens sentences for Binnenbrengen with some of the pronouns.
- Ik breng de boodschappen naar binnen.
- Jij brengt de sleutels binnen.
- Hij brengt de pakketten binnen.
- Wij brengen de koffers binnen.
- Zij brengen de post binnen.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Binnenbrengen with some of the pronouns.
- Ik bracht de boodschappen binnen.
- Jij bracht de sleutels binnen.
- Hij bracht de pakketten binnen.
- Wij brachten de koffers binnen.
- Zij brachten de post binnen.
Perfectum
Example perfectum sentences for Binnenbrengen with some of the pronouns.
- Ik heb de boodschappen binnengebracht.
- Jij hebt de sleutels binnengebracht.
- Hij heeft de pakketten binnengebracht.
- Wij hebben de koffers binnengebracht.
- Zij hebben de post binnengebracht.