binnenroepen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | roep binnen | riep binnen | heb binnengeroepen |
jij, je, u | roept binnen | riep binnen | hebt binnengeroepen |
hij, zij, het | roept binnen | riep binnen | heeft binnengeroepen |
wij | roepen binnen | riepen binnen | hebben binnengeroepen |
jullie | roepen binnen | riepen binnen | hebben binnengeroepen |
zij, ze | roepen binnen | riepen binnen | hebben binnengeroepen |
PresensBeta
Example presens sentences for Binnenroepen with some of the pronouns.
- Ik roep binnen tijdens de vergadering.
- De studenten roepen binnen voordat de les begint.
- Hij roept binnen zodra hij thuiskomt.
- Wij roepen binnen wanneer we gasten ontvangen.
- Jullie roepen binnen om aandacht te krijgen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Binnenroepen with some of the pronouns.
- Ik riep binnen terwijl iedereen stil was.
- De buren riepen binnen toen ze de inbrekers zagen.
- Hij riep binnen omdat hij zijn portemonnee verloren had.
- Wij riepen binnen om de aandacht te trekken.
- Jullie riepen binnen en maakten iedereen wakker.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Binnenroepen with some of the pronouns.
- Ik heb binnen geroepen toen ik de sleutels vond.
- De kinderen hebben binnen geroepen nadat ze het cadeau openden.
- Hij heeft binnen geroepen voordat hij naar buiten ging.
- Wij hebben binnen geroepen tijdens de viering.
- Jullie hebben binnen geroepen om ons te verrassen.