duchten

Conjugations List of Duchten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikduchtduchtteheb geducht
jij, je, uduchtduchttehebt geducht
hij, zij, hetduchtduchtteheeft geducht
wijduchtenduchttenhebben geducht
jullieduchtenduchttenhebben geducht
zij, zeduchtenduchttenhebben geducht

Presens
Beta

Example presens sentences for Duchten with some of the pronouns.

  • Ik ducht gevaar en neem voorzorgsmaatregelen.
  • Jij ducht de confrontatie met je baas.
  • Hij ducht de kritiek van zijn collega's.
  • Wij duchten de lange wachtrijen op het vliegveld.
  • Zij duchten dat ze de deadline niet zullen halen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Duchten with some of the pronouns.

  • Ik duchtte dat ik te laat zou komen.
  • Jij duchtte de afwijzing van je sollicitatie.
  • Hij duchtte de consequenties van zijn beslissing.
  • Wij duchtten dat het evenement in het water zou vallen.
  • Zij duchtten dat hun plannen zouden mislukken.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Duchten with some of the pronouns.

  • Ik heb geducht voor een moeilijke keuze gestaan.
  • Jij hebt de gevolgen van je acties geducht.
  • Hij heeft de verantwoordelijkheid geducht.
  • Wij hebben de risico's geducht ingeschat.
  • Zij hebben de gevolgen van klimaatverandering geducht ervaren.