felsen

Conjugations List of Felsen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikfelsfelsteheb gefelst
jij, je, ufelstfelstehebt gefelst
hij, zij, hetfelstfelsteheeft gefelst
wijfelsenfelstenhebben gefelst
julliefelsenfelstenhebben gefelst
zij, zefelsenfelstenhebben gefelst

Presens
Beta

Example presens sentences for Felsen with some of the pronouns.

  • Ik felst elke dag naar mijn werk.
  • Jij felst altijd zo snel mogelijk de trap op.
  • Hij felst graag in zijn vrije tijd.
  • Wij felsten samen naar het park.
  • Zij felsten naar de bioscoop.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Felsen with some of the pronouns.

  • Vroeger felste ik elke zomer naar het buitenland.
  • Toen jij jong was, felste je veel met je vrienden.
  • Hij felste altijd met zijn broer naar school.
  • In mijn jeugd felsten wij naar de camping.
  • Zij felsten vroeger vaak naar hun grootouders.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Felsen with some of the pronouns.

  • Ik heb gefelst naar de top van de berg.
  • Jij bent naar het concert gefelst.
  • Hij heeft al vaak gefelst in dit gebied.
  • Wij zijn naar het strand gefelst.
  • Zij hebben naar de winkel gefelst.