fiedelen

Conjugations List of Fiedelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikfiedelfiedeldeheb gefiedeld
jij, je, ufiedeltfiedeldehebt gefiedeld
hij, zij, hetfiedeltfiedeldeheeft gefiedeld
wijfiedelenfiedeldenhebben gefiedeld
julliefiedelenfiedeldenhebben gefiedeld
zij, zefiedelenfiedeldenhebben gefiedeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Fiedelen with some of the pronouns.

  • Ik fiedel graag in mijn vrije tijd.
  • Jij fiedelt vaak op je gitaar.
  • Hij fiedelt met veel enthousiasme.
  • Zij fiedelen samen in een band.
  • We fiedelen al jaren als hobby.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Fiedelen with some of the pronouns.

  • Vroeger fiedelde ik elke avond voor het slapengaan.
  • Toen ik jong was, fiedelde ik veel met mijn vrienden.
  • Hij fiedelde vroeger in een orkest.
  • Zij fiedelden altijd met plezier tijdens feestjes.
  • We fiedelden regelmatig in de tuin van mijn ouders.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Fiedelen with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren gefiedeld op het podium.
  • Jij hebt al meerdere keren gefiedeld in deze zaal.
  • Hij heeft vaak gefiedeld met bekende artiesten.
  • Zij hebben samen een prachtig nummer gefiedeld.
  • We hebben vorige week intensief gefiedeld.