fonceren

Conjugations List of Fonceren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikfonceerfonceerdeheb gefonceerd
jij, je, ufonceertfonceerdehebt gefonceerd
hij, zij, hetfonceertfonceerdeheeft gefonceerd
wijfoncerenfonceerdenhebben gefonceerd
julliefoncerenfonceerdenhebben gefonceerd
zij, zefoncerenfonceerdenhebben gefonceerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Fonceren with some of the pronouns.

  • Ik fonceer regelmatig tijdens het hardlopen.
  • Jij fonceert altijd als je een doel voor ogen hebt.
  • Hij/zij fonceert door de drukke stad zonder aarzeling.
  • Wij fonceeren met volle snelheid naar de finishlijn.
  • Jullie fonceeren moedig vooruit in jullie project.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Fonceren with some of the pronouns.

  • Ik fonceerde elke dag naar mijn werk toen ik nog in de stad woonde.
  • Jij fonceerde door de gangen van de school om op tijd bij je les te arriveren.
  • Hij/zij fonceerde door de menigte om zijn/haar vriend te begroeten.
  • Wij fonceerden langs de kustlijn terwijl we van het uitzicht genoten.
  • Jullie fonceerden door het bos en ontdekten nieuwe paden.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Fonceren with some of the pronouns.

  • Ik ben gefonceerd om de deadline te halen.
  • Jij bent naar voren gefonceerd en hebt de bal gepakt.
  • Hij/zij is met volle snelheid gefonceerd, maar heeft de afslag gemist.
  • Wij zijn naar het podium gefonceerd na onze overwinning.
  • Jullie zijn direct naar de vergaderzaal gefonceerd na aankomst.