gladslijpen
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | slijp glad | sleep glad | heb gladgeslepen |
| jij, je, u | slijpt glad | sleep glad | hebt gladgeslepen |
| hij, zij, het | slijpt glad | sleep glad | heeft gladgeslepen |
| wij | slijpen glad | slepen glad | hebben gladgeslepen |
| jullie | slijpen glad | slepen glad | hebben gladgeslepen |
| zij, ze | slijpen glad | slepen glad | hebben gladgeslepen |
Presens
Example presens sentences for Gladslijpen with some of the pronouns.
- Ik slijp de schaatsen glad.
- Jij slijpt de messen glad.
- Hij slijpt het glas glad.
- Wij slijpen de beitels glad.
- Zij slijpen de stenen glad.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Gladslijpen with some of the pronouns.
- Ik sleet de schaatsen glad.
- Jij sleep de messen glad.
- Hij sleet het glas glad.
- Wij slepen de beitels glad.
- Zij sleten de stenen glad.
Perfectum
Example perfectum sentences for Gladslijpen with some of the pronouns.
- Ik heb de schaatsen gladgeslepen.
- Jij hebt de messen gladgeslepen.
- Hij heeft het glas gladgeslepen.
- Wij hebben de beitels gladgeslepen.
- Zij hebben de stenen gladgeslepen.