inkruipen
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | kruip in | kroop in | ben ingekropen |
| jij, je, u | kruipt in | kroop in | bent ingekropen |
| hij, zij, het | kruipt in | kroop in | is ingekropen |
| wij | kruipen in | kropen in | zijn ingekropen |
| jullie | kruipen in | kropen in | zijn ingekropen |
| zij, ze | kruipen in | kropen in | zijn ingekropen |
Presens
Example presens sentences for Inkruipen with some of the pronouns.
- Ik kruip langzaam in het bed.
- De kat kruipt onder de bank.
- De slang kruipt door het gras.
- Hij kruipt angstig bij zijn moeder.
- Wij kruipen door het smalle gangetje.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Inkruipen with some of the pronouns.
- Ik kroop langzaam in het bed.
- De kat kroop onder de bank.
- De slang kroop door het gras.
- Hij kroop angstig bij zijn moeder.
- Wij kropen door het smalle gangetje.
Perfectum
Example perfectum sentences for Inkruipen with some of the pronouns.
- Ik ben in het bed gekropen.
- De kat is onder de bank gekropen.
- De slang is door het gras gekropen.
- Hij is angstig bij zijn moeder gekropen.
- Wij zijn door het smalle gangetje gekropen.