inruilen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ruil in | ruilde in | heb ingeruild |
jij, je, u | ruilt in | ruilde in | hebt ingeruild |
hij, zij, het | ruilt in | ruilde in | heeft ingeruild |
wij | ruilen in | ruilden in | hebben ingeruild |
jullie | ruilen in | ruilden in | hebben ingeruild |
zij, ze | ruilen in | ruilden in | hebben ingeruild |
PresensBeta
Example presens sentences for Inruilen with some of the pronouns.
- Ik ruil mijn oude auto in voor een nieuwe.
- Jij ruilt je oude telefoon in bij de winkel.
- Hij ruilt zijn boeken in voor geld.
- Zij ruilen hun fietsen in voor elektrische scooters.
- We ruilen onze meubels in voor modernere exemplaren.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Inruilen with some of the pronouns.
- Vroeger ruilde ik regelmatig boeken in bij de bibliotheek.
- Toen ik jong was, ruilden we onze speelgoedauto's vaak met vrienden.
- Hij ruilde vroeger zijn verzamelkaarten in voor andere exemplaren.
- In die tijd ruilde zij haar kleding regelmatig in voor nieuwe outfits.
- We ruilden vroeger onze stripboeken in bij de plaatselijke boekwinkel.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Inruilen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn oude spullen ingewisseld voor nieuwe.
- Jij hebt je cadeaubon ingeruild voor een leuke gadget.
- Hij heeft zijn oude kleding ingeleverd en nieuwe gekocht.
- Zij hebben hun tickets omgeruild voor een andere datum.
- We hebben onze oude mobiele telefoons ingeruild tegen korting op nieuwe.