inschalen

Conjugations List of Inschalen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikschaal inschaalde inheb ingeschaald
jij, je, uschaalt inschaalde inhebt ingeschaald
hij, zij, hetschaalt inschaalde inheeft ingeschaald
wijschalen inschaalden inhebben ingeschaald
jullieschalen inschaalden inhebben ingeschaald
zij, zeschalen inschaalden inhebben ingeschaald

Presens
Beta

Example presens sentences for Inschalen with some of the pronouns.

  • Ik schaal in bij elke nieuwe opdracht.
  • Jij schaalt in voor de vergadering.
  • Hij schaalt altijd te laag in.
  • Zij schalen de prestaties van het team in.
  • Wij schalen het risico zorgvuldig in.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Inschalen with some of the pronouns.

  • Vroeger schaalde ik altijd te optimistisch in.
  • Toen ik jonger was, schaalde ik de tijd niet goed in.
  • Hij schaalde de impact van de maatregelen onderschat in.
  • Zij schaalden de marktvraag verkeerd in.
  • Wij schaalden de ernst van de situatie verkeerd in.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Inschalen with some of the pronouns.

  • Ik heb ingeschaald na grondig onderzoek.
  • Jij hebt vooraf ingeschaald om problemen te voorkomen.
  • Hij heeft de situatie verkeerd ingeschaald.
  • Zij hebben de kosten te hoog ingeschaald.
  • Wij hebben de behoeften van klanten correct ingeschaald.