instrumenteren

Conjugations List of Instrumenteren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikinstrumenteerinstrumenteerdeheb geïnstrumenteerd
jij, je, uinstrumenteertinstrumenteerdehebt geïnstrumenteerd
hij, zij, hetinstrumenteertinstrumenteerdeheeft geïnstrumenteerd
wijinstrumentereninstrumenteerdenhebben geïnstrumenteerd
jullieinstrumentereninstrumenteerdenhebben geïnstrumenteerd
zij, zeinstrumentereninstrumenteerdenhebben geïnstrumenteerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Instrumenteren with some of the pronouns.

  • Ik instrumenteer de muziekstukken voor het concert.
  • Jij instrumenteert de liedjes met jouw viool.
  • Hij instrumenteert de melodieën op zijn keyboard.
  • Zij instrumenteert de jazznummers met haar saxofoon.
  • Wij instrumenteren de composities tijdens de repetitie.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Instrumenteren with some of the pronouns.

  • Ik instrumenteerde altijd de muziekstukken voor het concert.
  • Jij instrumenteerde de liedjes vroeger met jouw viool.
  • Hij instrumenteerde de melodieën op zijn keyboard in het verleden.
  • Zij instrumenteerde altijd de jazznummers met haar saxofoon.
  • Wij instrumenteerden vaak de composities tijdens de repetitie.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Instrumenteren with some of the pronouns.

  • Ik heb de muziekstukken geïnstrumenteerd voor het concert.
  • Jij hebt de liedjes met jouw viool geïnstrumenteerd.
  • Hij heeft de melodieën op zijn keyboard geïnstrumenteerd.
  • Zij heeft de jazznummers met haar saxofoon geïnstrumenteerd.
  • Wij hebben de composities tijdens de repetitie geïnstrumenteerd.