justeren

Conjugations List of Justeren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikjusteerjusteerdeheb gejusteerd
jij, je, ujusteertjusteerdehebt gejusteerd
hij, zij, hetjusteertjusteerdeheeft gejusteerd
wijjusterenjusteerdenhebben gejusteerd
julliejusterenjusteerdenhebben gejusteerd
zij, zejusterenjusteerdenhebben gejusteerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Justeren with some of the pronouns.

  • Ik justeer de instellingen van de machine.
  • Jij justeert regelmatig je fiets.
  • Hij/zij/het justeert de balans van het boek.
  • Wij justeren de maatvoering van het ontwerp.
  • Jullie justeren de televisie-antenne.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Justeren with some of the pronouns.

  • Ik justeerde vroeger vaak mijn oude auto.
  • Jij justeerde gisteren de klok in de woonkamer.
  • Hij/zij/het justoerde altijd de lenzen van zijn/haar bril.
  • Wij justeerden regelmatig de instrumenten in het laboratorium.
  • Jullie justeerden de verlichting in de hele zaal.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Justeren with some of the pronouns.

  • Ik heb de instellingen van de machine justeerd.
  • Jij hebt je fiets regelmatig gejusteerd.
  • Hij/zij/het heeft de balans van het boek gejusteerd.
  • Wij hebben de maatvoering van het ontwerp gejusteerd.
  • Jullie hebben de televisie-antenne gejusteerd.