kandelaren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kandelaar | kandelaarde | heb gekandelaard |
jij, je, u | kandelaart | kandelaarde | hebt gekandelaard |
hij, zij, het | kandelaart | kandelaarde | heeft gekandelaard |
wij | kandelaren | kandelaarden | hebben gekandelaard |
jullie | kandelaren | kandelaarden | hebben gekandelaard |
zij, ze | kandelaren | kandelaarden | hebben gekandelaard |
PresensBeta
Example presens sentences for Kandelaren with some of the pronouns.
- Ik kandelaar regelmatig tijdens diners.
- Jij kandelaart vaak bij speciale gelegenheden.
- Hij/Zij kandelaart altijd als het donker wordt.
- Wij kandelaaren gezellig in de avonduren.
- Zij kandelaaren graag voor een romantische sfeer.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Kandelaren with some of the pronouns.
- Ik kandelaarde vroeger elke avond voor het slapengaan.
- Jij kandelaarde regelmatig toen je nog thuis woonde.
- Hij/Zij kandelaarde altijd met plezier tijdens feestjes.
- Wij kandelaarden graag tijdens de wintermaanden.
- Zij kandelaarden vaak samen in de oude boerderij.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Kandelaren with some of the pronouns.
- Ik heb gekandelaard tijdens het feest gisteravond.
- Jij hebt al vaak gekandelaard op je verjaardag.
- Hij/Zij heeft altijd al gekandelaard met Kerstmis.
- Wij hebben samen gekandelaard tijdens onze vakantie.
- Zij hebben veel gekandelaard tijdens hun huwelijksjubileum.