karnen

Conjugations List of Karnen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkarnkarndeheb gekarnd
jij, je, ukarntkarndehebt gekarnd
hij, zij, hetkarntkarndeheeft gekarnd
wijkarnenkarndenhebben gekarnd
julliekarnenkarndenhebben gekarnd
zij, zekarnenkarndenhebben gekarnd

Presens
Beta

Example presens sentences for Karnen with some of the pronouns.

  • Ik karnde de boter.
  • Jij karnet de melk.
  • Hij/Zij karnen de room.
  • Wij karnen de yoghurt.
  • Zij karnen de cacaobonen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Karnen with some of the pronouns.

  • Ik karnde de boter vroeger altijd zelf.
  • Jij karnet de melk regelmatig in die oude machine.
  • Hij/Zij karnen de room elke ochtend met de hand.
  • Wij karnen de yoghurt vaak tijdens het weekend.
  • Zij karnen de cacaobonen al jaren op dezelfde manier.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Karnen with some of the pronouns.

  • Ik heb de boter gekarnd.
  • Jij hebt de melk gekarnet.
  • Hij/Zij heeft de room gekarnen.
  • Wij hebben de yoghurt gekarnd.
  • Zij hebben de cacaobonen gekarnen.