kniezen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | knies | kniesde | heb gekniesd |
jij, je, u | kniest | kniesde | hebt gekniesd |
hij, zij, het | kniest | kniesde | heeft gekniesd |
wij | kniezen | kniesden | hebben gekniesd |
jullie | kniezen | kniesden | hebben gekniesd |
zij, ze | kniezen | kniesden | hebben gekniesd |
PresensBeta
Example presens sentences for Kniezen with some of the pronouns.
- Hij kniest elke ochtend over het vroege opstaan.
- Ik knies altijd als ik mijn favoriete tv-programma mis.
- Jullie kniezen vaak over het slechte weer in Nederland.
- De kinderen kniezen omdat ze hun speelgoed moeten opruimen.
- Wij kniezen zelden over kleine tegenslagen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Kniezen with some of the pronouns.
- Hij kniesde elke dag na schooltijd.
- Ik kniesde vroeger veel over kleine dingen.
- Jullie kniesden altijd als er visite kwam.
- De kinderen kniesden toen ze hun favoriete speelgoed verloren.
- Wij kniesden regelmatig tijdens familiebijeenkomsten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Kniezen with some of the pronouns.
- Hij heeft gekniesd nadat hij zijn baan verloor.
- Ik heb altijd gekniesd wanneer ik niet kreeg wat ik wilde.
- Jullie hebben gekniesd toen de vakantie werd geannuleerd.
- De kinderen hebben gekniesd omdat ze geen ijsje kregen.
- Wij hebben vaak gekniesd tijdens lange autoritten.