koersen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | koers | koerste | heb gekoerst |
jij, je, u | koerst | koerste | hebt gekoerst |
hij, zij, het | koerst | koerste | heeft gekoerst |
wij | koersen | koersten | hebben gekoerst |
jullie | koersen | koersten | hebben gekoerst |
zij, ze | koersen | koersten | hebben gekoerst |
PresensBeta
Example presens sentences for Koersen with some of the pronouns.
- Ik koers naar de finishlijn.
- Jij koerst op volle snelheid.
- Hij/Zij koerst met veel ervaring.
- Wij koersen door het bos.
- Zij koersen op een nieuw record.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Koersen with some of the pronouns.
- Ik koerste vroeger vaak in de bergen.
- Jij koerste langzaam maar gestaag.
- Hij/Zij koerste onvermoeibaar tijdens de race.
- Wij koersten door de regenbui heen.
- Zij koersten als ware kampioenen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Koersen with some of the pronouns.
- Ik heb gekoerst naar de overwinning.
- Jij bent naar de eindstreep gekoerst.
- Hij/Zij is succesvol gekoerst in de wedstrijd.
- Wij hebben samen gekoerst in het peloton.
- Zij zijn naar de top gekoerst.