kringelen

Conjugations List of Kringelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkringelkringeldeheb gekringeld
jij, je, ukringeltkringeldehebt gekringeld
hij, zij, hetkringeltkringeldeheeft gekringeld
wijkringelenkringeldenhebben gekringeld
julliekringelenkringeldenhebben gekringeld
zij, zekringelenkringeldenhebben gekringeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Kringelen with some of the pronouns.

  • Ik kringel door de straten van de stad.
  • Jij kringelt graag door de tuin.
  • Hij/Zij kringelt met een pen op het papier.
  • Wij kringelen vrolijk in het park.
  • Zij kringelen samen door het bos.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Kringelen with some of the pronouns.

  • Vroeger kringelde ik altijd in mijn dagboek.
  • Jij kringelde vroeger vaak in de zandbak.
  • Hij/Zij kringelde als kind graag met kleurpotloden.
  • Wij kringelden vroeger op de dansvloer.
  • Zij kringelden als tieners door de stad.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Kringelen with some of the pronouns.

  • Ik heb gekringeld op het feest gisteravond.
  • Jij bent door de straten gekringleerd tijdens de parade.
  • Hij/Zij heeft in het water gekringeld.
  • Wij hebben al veel gekringeld in dit park.
  • Zij zijn door de bergen gekringleerd op vakantie.