krissen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kris | kriste | heb gekrist |
jij, je, u | krist | kriste | hebt gekrist |
hij, zij, het | krist | kriste | heeft gekrist |
wij | krissen | kristen | hebben gekrist |
jullie | krissen | kristen | hebben gekrist |
zij, ze | krissen | kristen | hebben gekrist |
PresensBeta
Example presens sentences for Krissen with some of the pronouns.
- Ik kris nu aan mijn scriptie.
- Jij krisst regelmatig in de sportschool.
- Hij krisselt door het dorp op zijn fiets.
- Wij krisen graag samen naar de bioscoop.
- Zij krisen elke dag naar hun werk.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Krissen with some of the pronouns.
- Vroeger krisste ik altijd naar school.
- Toen ik jong was, krissten wij vaak naar het strand.
- Gisteren krissten jullie door de bossen.
- In die tijd krissten zij elke zomer naar Spanje.
- Mijn ouders krissten vroeger met de fiets op vakantie.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Krissen with some of the pronouns.
- Ik heb gisteren gekrisst in het park.
- Jij bent al vaak naar het buitenland gekrissen.
- Hij heeft vorige week een marathon gekrisst.
- Wij hebben samen de hele stad door gekrissd.
- Zij hebben die berg al meerdere keren gekrissd.