lameren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | lameer | lameerde | heb gelameerd |
jij, je, u | lameert | lameerde | hebt gelameerd |
hij, zij, het | lameert | lameerde | heeft gelameerd |
wij | lameren | lameerden | hebben gelameerd |
jullie | lameren | lameerden | hebben gelameerd |
zij, ze | lameren | lameerden | hebben gelameerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Lameren with some of the pronouns.
- Ik lamer
- Jij lamert
- Hij/Zij/Het lamert
- Wij lameren
- Jullie lameren
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Lameren with some of the pronouns.
- Ik lamerde
- Jij lamerde
- Hij/Zij/Het lamerde
- Wij lamerden
- Jullie lamerden
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Lameren with some of the pronouns.
- Ik heb gelamerd
- Jij hebt gelamerd
- Hij/Zij/Het heeft gelamerd
- Wij hebben gelamerd
- Jullie hebben gelamerd