langsfietsen

Conjugations List of Langsfietsen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikfiets langsfietste langsheb langsgefietst
jij, je, ufietst langsfietste langshebt langsgefietst
hij, zij, hetfietst langsfietste langsheeft langsgefietst
wijfietsen langsfietsten langshebben langsgefietst
julliefietsen langsfietsten langshebben langsgefietst
zij, zefietsen langsfietsten langshebben langsgefietst

Presens
Beta

Example presens sentences for Langsfietsen with some of the pronouns.

  • Ik fiets langs de rivier.
  • Jij fietst vaak langs het park.
  • Hij fietst snel langs de winkels.
  • Zij fietst graag langs het strand.
  • We fietsen regelmatig langs de grachten.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Langsfietsen with some of the pronouns.

  • Toen ik jong was, fietste ik altijd langs de oude molen.
  • Vroeger fietste jij elke dag langs het kanaal.
  • Hij fietste traag langs het bos terwijl hij naar muziek luisterde.
  • Zij fietste vrolijk langs de velden en genoot van het uitzicht.
  • We fietsten samen langs de weg en maakten grapjes.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Langsfietsen with some of the pronouns.

  • Ik ben langsgefietst om je gedag te zeggen.
  • Jij bent gisteren langsgefietst en ik heb je gemist.
  • Hij is vorige week langsgefietst tijdens zijn vakantie.
  • Zij is net langsgefietst en heeft me iets gebracht.
  • We zijn een paar keer langsgefietst om te kijken of hij thuis was.