lodderen

Conjugations List of Lodderen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iklodderlodderdeheb gelodderd
jij, je, uloddertlodderdehebt gelodderd
hij, zij, hetloddertlodderdeheeft gelodderd
wijlodderenlodderdenhebben gelodderd
jullielodderenlodderdenhebben gelodderd
zij, zelodderenlodderdenhebben gelodderd

Presens
Beta

Example presens sentences for Lodderen with some of the pronouns.

  • Ik lodder vandaag in de tuin.
  • Jij loddert altijd tijdens de les.
  • Hij/Zij/Het loddert graag op zondagochtend.
  • Wij loderen samen naar de film.
  • Jullie loderen veel tijdens de vakantie.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Lodderen with some of the pronouns.

  • Ik loddere elke avond na het eten.
  • Jij loddert vaak als je gestrest bent.
  • Hij/Zij/Het loddere vroeger meer dan nu.
  • Wij lodderten gisteren samen in het park.
  • Jullie lodderten altijd tijdens de lunchpauze.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Lodderen with some of the pronouns.

  • Ik heb gelodderd in het weekend.
  • Jij bent al eerder gelodderd met deze taak.
  • Hij/Zij/Het heeft veel gelodderd om dit probleem op te lossen.
  • Wij zijn tot laat in de avond gelodderd met de voorbereidingen.
  • Jullie hebben al genoeg gelodderd vandaag.