losrijden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | rij los | reed los | heb losgereden |
jij, je, u | rijdt los | reed los | hebt losgereden |
hij, zij, het | rijdt los | reed los | heeft losgereden |
wij | rijden los | reden los | hebben losgereden |
jullie | rijden los | reden los | hebben losgereden |
zij, ze | rijden los | reden los | hebben losgereden |
PresensBeta
Example presens sentences for Losrijden with some of the pronouns.
- Ik rijd altijd los na het werk.
- Jij rijdt graag los in het weekend.
- Hij/Zij/Het rijdt snel los op de racebaan.
- Wij rijden vaak los in het bos.
- Jullie rijden soms los op de fiets.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Losrijden with some of the pronouns.
- Ik reed los toen ik een vreemd geluid hoorde.
- Jij reed altijd los in de oude auto.
- Hij/Zij/Het reed vroeger los op zijn motorfiets.
- Wij reden los langs de kust tijdens onze vakantie.
- Jullie reden regelmatig los in het park.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Losrijden with some of the pronouns.
- Ik ben losgereden voordat het begon te regenen.
- Jij bent al losgereden toen ik aankwam.
- Hij/Zij/Het is gisteren losgereden met zijn nieuwe auto.
- Wij zijn vorige week losgereden naar het strand.
- Jullie zijn net losgereden vanuit huis.