loten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | loot | lootte | heb geloot |
jij, je, u | loot | lootte | hebt geloot |
hij, zij, het | loot | lootte | heeft geloot |
wij | loten | lootten | hebben geloot |
jullie | loten | lootten | hebben geloot |
zij, ze | loten | lootten | hebben geloot |
PresensBeta
Example presens sentences for Loten with some of the pronouns.
- Ik loot regelmatig mee met de loterij.
- Jij loten vaak voor goede doelen.
- Hij of zij loot altijd met zijn vrienden.
- Wij loten elke maand een winnaar uit.
- Jullie loten graag mee voor de hoofdprijs.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Loten with some of the pronouns.
- Vroeger lootte ik altijd met mijn familie.
- Jij lootte gisteren mee met je collega's.
- Hij of zij lootte tijdens de vakantie in het buitenland.
- Wij lootten elk jaar tijdens het buurtfeest.
- Jullie lootten regelmatig samen met jullie buren.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Loten with some of the pronouns.
- Ik heb vorige week meegeloot in de loterij.
- Jij hebt al eerder geloot en gewonnen.
- Hij of zij heeft met succes loten gekocht.
- Wij hebben in het verleden vaak meegeloot.
- Jullie hebben onlangs prijzen geloot.