marchanderen

Conjugations List of Marchanderen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikmarchandeermarchandeerdeheb gemarchandeerd
jij, je, umarchandeertmarchandeerdehebt gemarchandeerd
hij, zij, hetmarchandeertmarchandeerdeheeft gemarchandeerd
wijmarchanderenmarchandeerdenhebben gemarchandeerd
julliemarchanderenmarchandeerdenhebben gemarchandeerd
zij, zemarchanderenmarchandeerdenhebben gemarchandeerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Marchanderen with some of the pronouns.

  • Ik marchandeer altijd op de markt.
  • Jij marchandeert graag over de prijs.
  • Hij/Zij marchandeert vaak met verkopers.
  • Wij marchanderen soms voor een goede deal.
  • Jullie marchanderen zelden tijdens het winkelen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Marchanderen with some of the pronouns.

  • Vroeger marchandeerde ik veel op vakantie.
  • Toen ik jong was, marchandeerde jij altijd op de markt.
  • Hij/Zij marcheerde naar de kraam en begon te marchanderen.
  • Wij marcheerden regelmatig door de stad om koopjes te vinden.
  • Jullie marcheerden langs verschillende winkels terwijl je aan het marchanderen was.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Marchanderen with some of the pronouns.

  • Ik heb gemarchandeerd op de rommelmarkt.
  • Jij bent gaan marchanderen in de uitverkoop.
  • Hij/Zij heeft succesvol gemarchandeerd bij de onderhandelingen.
  • Wij hebben eerder gemarchandeerd in deze winkel.
  • Jullie zijn al vaker gaan marchanderen in het buitenland.