meeslepen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | sleep mee | sleepte mee | heb meegesleept |
jij, je, u | sleept mee | sleepte mee | hebt meegesleept |
hij, zij, het | sleept mee | sleepte mee | heeft meegesleept |
wij | slepen mee | sleepten mee | hebben meegesleept |
jullie | slepen mee | sleepten mee | hebben meegesleept |
zij, ze | slepen mee | sleepten mee | hebben meegesleept |
PresensBeta
Example presens sentences for Meeslepen with some of the pronouns.
- Ik sleep je mee naar het feest.
- Hij sleept zijn koffertje overal mee naartoe.
- Wij slepen de zware dozen naar de vrachtwagen.
- Jullie slepen de tafel naar buiten voor het etentje.
- De storm sleept alles met zich mee.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Meeslepen with some of the pronouns.
- Ik sleepte je mee naar het feest.
- Hij sleepte zijn koffertje overal mee naartoe.
- Wij sleepten de zware dozen naar de vrachtwagen.
- Jullie sleepten de tafel naar buiten voor het etentje.
- De storm sleepte alles met zich mee.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Meeslepen with some of the pronouns.
- Ik heb je meegesleept naar het feest.
- Hij heeft zijn koffertje overal mee naartoe gesleept.
- Wij hebben de zware dozen naar de vrachtwagen gesleept.
- Jullie hebben de tafel naar buiten gesleept voor het etentje.
- De storm heeft alles met zich meegesleept.