nafluiten

Conjugations List of Nafluiten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikfluit nafloot naheb nagefloten
jij, je, ufluit nafloot nahebt nagefloten
hij, zij, hetfluit nafloot naheeft nagefloten
wijfluiten nafloten nahebben nagefloten
julliefluiten nafloten nahebben nagefloten
zij, zefluiten nafloten nahebben nagefloten

Presens
Beta

Example presens sentences for Nafluiten with some of the pronouns.

  • Ik fluit na als iemand me roept.
  • Hij fluit altijd na tijdens de wedstrijden.
  • Jij fluit na wanneer je het liedje hoort.
  • Wij fluiten na om te laten zien dat we het leuk vinden.
  • De kinderen fluiten na als ze blij zijn.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Nafluiten with some of the pronouns.

  • Ik floot na terwijl ik door de straat liep.
  • Hij floot altijd na als hij iets grappigs hoorde.
  • Jij floot na toen je vrienden een mop vertelden.
  • Wij floten na tijdens de pauze van de theatervoorstelling.
  • De supporters floten na zodra de scheidsrechter een beslissing nam.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Nafluiten with some of the pronouns.

  • Ik heb nagefloten toen de artiest het podium verliet.
  • Hij heeft vorige week nagefloten naar de voorbijgangers.
  • Jij hebt al vaak nagefloten op feestjes.
  • Wij hebben gisteren na de film nagefloten.
  • De fans hebben luidkeels nagefloten na de overwinning.