nagapen

Conjugations List of Nagapen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikgaap nagaapte naheb nagegaapt
jij, je, ugaapt nagaapte nahebt nagegaapt
hij, zij, hetgaapt nagaapte naheeft nagegaapt
wijgapen nagaapten nahebben nagegaapt
julliegapen nagaapten nahebben nagegaapt
zij, zegapen nagaapten nahebben nagegaapt

Presens
Beta

Example presens sentences for Nagapen with some of the pronouns.

  • Ik nagape na de les.
  • Jij nagapet wel eens tijdens het werk.
  • Hij/Zij/Het nagape altijd op zaterdagavond.
  • Wij nagapen graag na een lange wandeling.
  • Jullie nagapen vaak tijdens de vakantie.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Nagapen with some of the pronouns.

  • Ik nagapete na de les.
  • Jij nagapete wel eens tijdens het werk.
  • Hij/Zij/Het nagapete altijd op zaterdagavond.
  • Wij nagapeten graag na een lange wandeling.
  • Jullie nagapeten vaak tijdens de vakantie.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Nagapen with some of the pronouns.

  • Ik heb genagapet na de les.
  • Jij hebt wel eens genagapet tijdens het werk.
  • Hij/Zij/Het heeft altijd genagapet op zaterdagavond.
  • Wij hebben graag genagapet na een lange wandeling.
  • Jullie hebben vaak genagapet tijdens de vakantie.