narcotiseren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | narcotiseer | narcotiseerde | heb genarcotiseerd |
jij, je, u | narcotiseert | narcotiseerde | hebt genarcotiseerd |
hij, zij, het | narcotiseert | narcotiseerde | heeft genarcotiseerd |
wij | narcotiseren | narcotiseerden | hebben genarcotiseerd |
jullie | narcotiseren | narcotiseerden | hebben genarcotiseerd |
zij, ze | narcotiseren | narcotiseerden | hebben genarcotiseerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Narcotiseren with some of the pronouns.
- Ik narcotiseer de patiënt voor de operatie.
- Jij narcotiseert de dieren in het laboratorium.
- Hij/Zij narcotiseert de verdachte tijdens het politieonderzoek.
- Wij narcotiseren de planten om ze te verplaatsen.
- Zij narcotiseren de vogels voor onderzoek.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Narcotiseren with some of the pronouns.
- Vroeger narcotiseerde ik de patiënten met andere middelen.
- Jij narcotiseerde de dieren voorheen op een andere manier.
- Hij/Zij narcotiseerde de verdachten altijd tijdens het onderzoek.
- Wij narcotiseerden de planten regelmatig voor het verpotten.
- Zij narcotiseerden de vogels vaak voor ze werden vrijgelaten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Narcotiseren with some of the pronouns.
- Ik heb de patiënt voor de operatie narcotiseerd.
- Jij hebt de dieren in het laboratorium narcotiseerd.
- Hij/Zij heeft de verdachte tijdens het politieonderzoek narcotiseerd.
- Wij hebben de planten narcotiseerd om ze te verplaatsen.
- Zij hebben de vogels voor onderzoek narcotiseerd.