nareizen

Conjugations List of Nareizen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikreis nareisde naheb nagereisd
jij, je, ureist nareisde nahebt nagereisd
hij, zij, hetreist nareisde naheeft nagereisd
wijreizen nareisden nahebben nagereisd
julliereizen nareisden nahebben nagereisd
zij, zereizen nareisden nahebben nagereisd

Presens
Beta

Example presens sentences for Nareizen with some of the pronouns.

  • Ik reis regelmatig na.
  • Jij reist vaak na.
  • Hij/Zij reist graag na.
  • Wij reizen soms na.
  • Zij reizen altijd na.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Nareizen with some of the pronouns.

  • Ik reisde na.
  • Jij reisde naar.
  • Hij/Zij reisde graag na.
  • Wij reisden soms na.
  • Zij reisden altijd na.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Nareizen with some of the pronouns.

  • Ik ben nagereisd.
  • Jij bent naar gereisd.
  • Hij/Zij is naregistreerd.
  • Wij zijn naafgereisd.
  • Zij zijn nareist.