nastaren

Conjugations List of Nastaren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikstaar nastaarde naheb nagestaard
jij, je, ustaart nastaarde nahebt nagestaard
hij, zij, hetstaart nastaarde naheeft nagestaard
wijstaren nastaarden nahebben nagestaard
julliestaren nastaarden nahebben nagestaard
zij, zestaren nastaarden nahebben nagestaard

Presens
Beta

Example presens sentences for Nastaren with some of the pronouns.

  • Ik staar naar de horizon.
  • Jij staart naar je telefoon.
  • Hij/Zij staart naar de televisie.
  • Wij staren naar de sterren.
  • Zij staren naar elkaar.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Nastaren with some of the pronouns.

  • Vroeger staarde ik altijd uit het raam tijdens de lessen.
  • Toen ik jong was, staarden we vaak naar de vallende sterren.
  • Hij/Zij staarde verlangend naar de zee.
  • Wij staarden met verbazing naar het mooie landschap.
  • Zij staarden angstig naar de donkere gang.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Nastaren with some of the pronouns.

  • Ik heb naar de zonnestralen gestaard.
  • Jij bent naar de schilderijen blijven staren.
  • Hij/Zij is naar de foto's blijven staren.
  • Wij hebben naar de wolken gekeken en gestaard.
  • Zij zijn naar de voorbijrijdende auto's blijven staren.