natrappen

Conjugations List of Natrappen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iktrap natrapte naheb nagetrapt
jij, je, utrapt natrapte nahebt nagetrapt
hij, zij, hettrapt natrapte naheeft nagetrapt
wijtrappen natrapten nahebben nagetrapt
jullietrappen natrapten nahebben nagetrapt
zij, zetrappen natrapten nahebben nagetrapt

Presens
Beta

Example presens sentences for Natrappen with some of the pronouns.

  • Ik trap na als ik onrechtvaardig behandeld word.
  • Jij trapt na wanneer je boos bent.
  • Hij trapt na om zijn frustratie te uiten.
  • Zij trapt na als ze teleurgesteld is.
  • We trappen na omdat we ons onbegrepen voelen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Natrappen with some of the pronouns.

  • Ik trapte na toen ik gepest werd.
  • Jij trapte na nadat je werd buitengesloten.
  • Hij trapte na tijdens de ruzie.
  • Zij trapte na omdat ze zich onrechtvaardig behandeld voelde.
  • We trapten na terwijl we in discussie waren.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Natrappen with some of the pronouns.

  • Ik heb nagetrapt nadat hij me beledigde.
  • Jij hebt nagetrapt toen je werd uitgedaagd.
  • Hij heeft nagetrapt na het verlies van zijn team.
  • Zij heeft nagetrapt uit woede.
  • We hebben nagetrapt als reactie op hun slechte gedrag.