opvullen

Conjugations List of Opvullen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikvul opvulde opheb opgevuld
jij, je, uvult opvulde ophebt opgevuld
hij, zij, hetvult opvulde opheeft opgevuld
wijvullen opvulden ophebben opgevuld
jullievullen opvulden ophebben opgevuld
zij, zevullen opvulden ophebben opgevuld

Presens
Beta

Example presens sentences for Opvullen with some of the pronouns.

  • Ik vul de glazen op.
  • Hij vult de gaten op in de muur.
  • Wij vullen de formulieren op.
  • Jullie vullen de emmers op met water.
  • De kinderen vullen de snoepzakken op voor het feest.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Opvullen with some of the pronouns.

  • Ik vulde de manden op met fruit.
  • Hij vulde de tank van de auto op.
  • Wij vulden de tassen met boodschappen op.
  • Jullie vulden de schappen in de winkel op.
  • De bouwvakkers vulden de cementmolen op voor het werk.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Opvullen with some of the pronouns.

  • Ik heb de lege ruimtes opgevuld.
  • Hij heeft de taart met room opgevuld.
  • Wij hebben de dozen met kleding opgevuld.
  • Jullie hebben de vragenlijsten opgevuld.
  • De schilders hebben de scheuren in de muren opgevuld.