overdekken

Conjugations List of Overdekken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikoverdekoverdekteheb overdekt
jij, je, uoverdektoverdektehebt overdekt
hij, zij, hetoverdektoverdekteheeft overdekt
wijoverdekkenoverdektenhebben overdekt
jullieoverdekkenoverdektenhebben overdekt
zij, zeoverdekkenoverdektenhebben overdekt

Presens
Beta

Example presens sentences for Overdekken with some of the pronouns.

  • Ik dek mijn tuinmeubelen af als het regent.
  • Jij dekt de tafel voor het avondeten.
  • Hij/Zij dekt de cake met glazuur.
  • Wij dekken de auto af voordat we op vakantie gaan.
  • Zij dekken hun bedden elke ochtend op.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Overdekken with some of the pronouns.

  • Vroeger dekte ik altijd de tafel voor het avondeten.
  • Toen het begon te regenen, dekte jij snel de buitenmeubels af.
  • Hij/Zij dekte vroeger de taarten met marsepein.
  • Wij dekten de boot altijd af na een dagje varen.
  • Als kind dekte ik mijn speelgoed altijd netjes af voordat ik ging slapen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Overdekken with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn schilderijen overdekt om ze te beschermen.
  • Jij hebt de cadeaus mooi overdekt met inpakpapier.
  • Hij/Zij heeft het gebied snel overdekt tijdens de storm.
  • Wij hebben de vloer overdekt met een nieuw tapijt.
  • Zij hebben hun plantenbakken overdekt tegen vorst.