overreiken

Conjugations List of Overreiken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikreik overreikte overheb overgereikt
jij, je, ureikt overreikte overhebt overgereikt
hij, zij, hetreikt overreikte overheeft overgereikt
wijreiken overreikten overhebben overgereikt
julliereiken overreikten overhebben overgereikt
zij, zereiken overreikten overhebben overgereikt

Presens

Example presens sentences for Overreiken with some of the pronouns.

  • Ik reik de sleutels over aan mijn collega.
  • Jij reikt de documenten over aan de klant.
  • Hij/Zij reikt de trofee over aan de winnaar.
  • Wij reiken de cadeaus over aan de jarige.
  • Zij reiken de medailles over aan de atleten.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Overreiken with some of the pronouns.

  • Ik reikte de sleutels over aan mijn collega.
  • Jij reikte de documenten over aan de klant.
  • Hij/Zij reikte de trofee over aan de winnaar.
  • Wij reikten de cadeaus over aan de jarige.
  • Zij reikten de medailles over aan de atleten.

Perfectum

Example perfectum sentences for Overreiken with some of the pronouns.

  • Ik heb de sleutels overgereikt aan mijn collega.
  • Jij hebt de documenten overgereikt aan de klant.
  • Hij/Zij heeft de trofee overgereikt aan de winnaar.
  • Wij hebben de cadeaus overgereikt aan de jarige.
  • Zij hebben de medailles overgereikt aan de atleten.