ovuleren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ovuleer | ovuleerde | heb geovuleerd |
jij, je, u | ovuleert | ovuleerde | hebt geovuleerd |
hij, zij, het | ovuleert | ovuleerde | heeft geovuleerd |
wij | ovuleren | ovuleerden | hebben geovuleerd |
jullie | ovuleren | ovuleerden | hebben geovuleerd |
zij, ze | ovuleren | ovuleerden | hebben geovuleerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Ovuleren with some of the pronouns.
- Ik ovuleer elke maand.
- Jij ovuleert regelmatig.
- Hij/Zij ovuleert momenteel niet.
- Wij ovuleren graag op een vast tijdstip.
- Zij ovuleren altijd op hetzelfde moment.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Ovuleren with some of the pronouns.
- Vroeger ovuleerde ik onregelmatig.
- Jij ovuleerde altijd op dezelfde dag.
- Hij/Zij ovuleerde gedurende enkele maanden niet.
- Wij ovuleerden regelmatig samen.
- Zij ovuleerden vroeger op verschillende momenten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Ovuleren with some of the pronouns.
- Ik heb geovuleerd vorige week.
- Jij bent geovuleerd na de behandeling.
- Hij/Zij is al meerdere keren geovuleerd.
- Wij zijn nooit geovuleerd tijdens de vakantie.
- Zij hebben succesvol geovuleerd dit jaar.