patrouilleren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | patrouilleer | patrouilleerde | heb gepatrouilleerd |
jij, je, u | patrouilleert | patrouilleerde | hebt gepatrouilleerd |
hij, zij, het | patrouilleert | patrouilleerde | heeft gepatrouilleerd |
wij | patrouilleren | patrouilleerden | hebben gepatrouilleerd |
jullie | patrouilleren | patrouilleerden | hebben gepatrouilleerd |
zij, ze | patrouilleren | patrouilleerden | hebben gepatrouilleerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Patrouilleren with some of the pronouns.
- De politie patrouilleert regelmatig in de buurt.
- Ik patrouilleer vaak langs de rivier om de veiligheid te waarborgen.
- Jij patrouilleert samen met je collega's door het stadspark.
- Hij patrouilleert 's nachts op de fiets door de straten van de stad.
- Wij patrouilleren in deze wijk om criminaliteit te voorkomen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Patrouilleren with some of the pronouns.
- Vroeger patrouilleerde de politie te voet door de stad.
- Toen ik agent was, patrouilleerde ik elke nacht met mijn team.
- Jullie patrouilleerden altijd op de fiets door de binnenstad.
- Zij patrouilleerden regelmatig samen in het buitengebied.
- Wij patrouilleerden vroeger langs de grens om smokkelwaar te onderscheppen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Patrouilleren with some of the pronouns.
- De politie heeft gisteravond patrouilleerd in het centrum van de stad.
- Ik heb vorige week patrouilleerd op het treinstation.
- Jij bent al meerdere keren op patrouille geweest in dit gebied.
- Hij heeft de hele avond patrouilleerd in het park.
- Wij zijn vanochtend vroeg patrouille geweest in de haven.